Omgangsrecht grootouders en kleinkinderen?

Het omgangsrecht tussen grootouders en kleinkinderen moet expliciet wettelijk worden vastgelegd. Hiertoe pleit het CDA in de vorige week ingediende initiatiefnota ‘Opgroeien met opa en oma’.

Een omgangsregeling voor grootouders is een logische gedachte. Als beide ouders werken, of na echtscheiding van ouders, springen zij vaak bij om op de kleinkinderen te passen. Zo hebben zij ook een belangrijke invloed op de opvoeding van kinderen. In een van mijn eerdere blogs schreef ik al over het omgangsrecht tussen grootouders en hun kleinkinderen. Momenteel is dit recht op omgang uitsluitend impliciet in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Recht op omgang: family life

Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met degene die in nauwe persoonlijke betrekking tot hem of haar staat. Dit wordt ook wel ‘family life’ genoemd (art. 8 EVRM). Hebben grootouders geen contact met hun kleinkind(eren), terwijl ze dat wel graag zouden willen? Dan moeten zij aantonen dat er sprake is van ‘family life’, en in het bijzonder van een ‘nauwe persoonlijke betrekking’. Dit gebeurt aan de hand van de concrete omstandigheden en feiten.

Impliciete wetgeving: schrijnende gevallen

De huidige impliciete wetgeving over het omgangsrecht tussen ouders en kleinkinderen leidt in de praktijk tot schrijnende gevallen. Via mijn speciale kinderrechtwebsite ontvang ik zelf bijvoorbeeld vaak reacties van grootouders die wanhopig zijn: ze willen heel graag contact met hun kleinkinderen, maar dat kan of mag niet. Bijvoorbeeld door toedoen van een echtscheiding, of omdat hun eigen kind of schoonkind dit niet wil.

Initiatiefnota omgangsregeling

In de vorige week ingediende initiatiefnota ‘Opgroeien met opa en oma’ pleit het CDA voor een wettelijke verankering van het recht van grootouders op een omgangsregeling met hun kleinkinderen. De initiatiefnemers wijzen aan de hand van uitspraken van diverse rechtbanken erop, dat de huidige impliciete wetgeving leidt tot willekeurige uitkomsten. Zo komt het voor dat grootouders die drie jaar lang gedurende één à twee dagen in de week op hun kleinkinderen hebben gepast, geen recht op een omgangsregeling is toegekend. Terwijl in een zaak waarbij de grootouder het kleinkind na de geboorte vijfmaal had bezocht, dit recht wél werd toegekend.

Omgangsrecht en belangenafweging

Het omgangsrecht tussen grootouders en kleinkinderen verschilt ook met de wijze waarop dat in ons omringende landen is geregeld, zoals België en Duitsland. In deze landen komt aan de grootouders in beginsel een omgangsrecht toe, mits er een juridische afstammingsband bestaat (de ‘ontvankelijkheidstoets’). Wel wordt rekening gehouden met de mate waarin een affectieve band aanwezig is tussen grootouders en kleinkind. Ook wordt er getoetst aan het belang van het kind. De bewijslast van het tegendeel rust in België en in Duitsland echter bij de ouders in plaats van bij de grootouders. Kortom: in deze landen vindt een belangenafweging plaats.

Omgangsregeling en mediation

Kinderombudsman Marc Dullaert zegt hierover: “Ik zou graag willen dat de rechter toetst of een omgangsregeling in het belang van het kind is. Ik vind de rol van de grootouders belangrijk, maar het kind moet te allen tijde centraal staan.” Vanuit mijn vak en als ouder onderschrijf ik uit de grond van mijn hart het gevoel dat het kind centraal moet staan. En daarnaast ben ik er groot voorstander van om buiten de rechter om afspraken te maken over een omgangsregeling tussen grootouders en kleinkinderen. In mijn volgende blog zal ik ingaan op een doeltreffende manier waarop dat kan.